Marcus 16:1-8
Toen de sabbat voorbij was, gingen Maria van Magdala en Maria de moeder van Jacobus specerijen kopen om Hem te balsemen.
Heel vroeg op de eerste dag van de week kwamen ze aan bij het graf, bij het opkomen van de zon. Zij zeiden tegen elkaar:
"Wie zal de steen voor de deur van het graf voor ons wegrollen?"
Ze keken op en zagen dat de steen was weggerold, want de
steen was heel groot. Ze gingen het graf binnen en zagen een jonge man aan de rechterkant zitten in een prachtig wit
gewaad. Ze waren daar erg verbaasd over. Maar hij zei tegen hen: "Wees niet verbaasd. Jullie zoeken Jezus uit Nazaret die
gekruisigd is? Hij is opgestaan. Hij is hier niet. Kijk, de plaats waar ze Hem gelegd hadden. Ga en zeg tegen zijn
leerlingen en tegen Petrus dat Hij voor jullie uit gaat naar Galilea. Daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie gezegd
heeft." Ze vluchtten weg van het graf, want ze trilden van angst. Ze zeiden tegen niemand iets, omdat ze bang waren.
Lucas 24:1-12
Op de eerste dag van de week gingen ze 's ochtends heel vroeg naar het graf met de specerijen die ze hadden klaargemaakt.
Zij merkten dat de steen van het graf was weggerold. Toen zij naar binnen gegaan waren vonden zij het lichaam van de Here
Jezus niet. Toen ze daarvan onzeker werden, stonden er plotseling twee mannen bij hen in blinkende kleding. Toen zij heel
bang werden en hun gezicht naar de grond bogen zeiden zij tegen hen: "Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is
hier niet, want Hij is opgestaan. Herinner je hoe Hij het tegen jullie gezegd heeft toen Hij nog in Galilea was. Hij zei
toen: De Mensenzoon moet worden overgeleverd in de handen van zondige mensen, gekruisigd worden en op de derde dag weer
opstaan." En zij herinnerden zich zijn woorden. Nadat zij van het graf waren teruggegaan vertelden zij al deze dingen aan de elf en
aan alle anderen. Het waren Maria Magdalena en Johanna en Maria van Jacobus en de overigen die dit aan de zendelingen
vertelden. Hun woorden kwamen bij hen over als onzin en zij geloofden hen niet. Maar Petrus stond op en liep naar het graf.
Toen hij zich bukte zag hij de linnen doeken apart liggen. Hij ging weg en verbaasde zich over wat er gebeurd was.
Johannes 20:1-10
Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, ging Maria Magdalena naar het graf. Ze zag dat de steen uit
het graf was weggehaald. Ze rende en kwam bij Simon Petrus en bij de andere leerling waar Jezus van hield en ze zei tegen
hen: "Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze Hem hebben neergelegd." Toen gingen Petrus en de
andere leerling op weg en ze kwamen bij het graf. De twee renden samen. De andere leerling rende vooruit, want hij was
sneller dan Petrus. Hij kwam als eerste bij het graf en boog zich voorover en zag doeken liggen, maar hij ging niet naar
binnen. Simon Petrus kwam na hem en ging het graf binnen en zag de doeken liggen. De zweetdoek die op zijn hoofd had
gelegen lag niet bij de doeken, maar was op een aparte plaats opgerold. Toen kwam ook de andere leerling naar binnen die
het eerste bij het graf was aangekomen. En hij zag het en geloofde. Want ze hadden het Geschrift dat Hij uit de doden
moest opstaan nog niet begrepen. Ze gingen weer terug naar de leerlingen.
Marcus 16:9-20
Toen Hij vroeg op de eerste dag van de week was opgestaan, maakte Hij zich voor het eerst bekend aan Maria uit Magdala,
uit wie Hij zeven demonen had weggestuurd. Zij ging het vertellen aan degenen die met Hem waren geweest en die aan het
treuren en huilen waren. Toen zij hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was geloofden ze het niet. Daarna verscheen
Hij in een andere gedaante aan twee van hen toen zij te voet door de velden trokken. Ze gingen terug en vertelden het aan
de anderen, maar ze geloofden het nog niet. Daarna verscheen Hij aan de elf toen zij samen waren. Hij verweet hen hun
ongeloof en hardheid van hart, omdat ze degenen die gezien hadden dat Hij was opgestaan niet geloofd hadden. Hij zei tegen
hen: "Reis door de hele wereld en predik de goede boodschap aan de hele schepping. Wie gelooft en zich laat dopen zal
gered worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden. Deze wondertekenen zullen de gelovigen begeleiden: namens Mij
zullen ze demonen uitdrijven, in nieuwe talen zullen ze spreken, met hun handen zullen ze slangen oppakken en als zij iets
dodelijks drinken zal het hen geen kwaad doen, op zieken zullen zij de handen leggen en ze zullen gezond worden." Nadat
Hij dat tegen hen gezegd had, werd de Here Jezus opgenomen in de hemel en ging aan de rechterhand van God zitten. Ze
gingen op weg en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de wondertekenen die erop volgden.
De Emmaüsgangers: Lucas 24:13-35
Twee van hen gingen diezelfde dag naar een dorp dat zestig stadiën van Jeruzalem lag en dat Emmaüs heette. Zij
spraken met elkaar over alle dingen die er gebeurd waren. Terwijl zij samen praatten en discussieerden, kwam Jezus zelf
dichterbij en ging met hen mee. Hun ogen waren niet in staat Hem te herkennen. Hij zei tegen hen: "Waarover zijn jullie al
wandelend aan het discussiëren en waarom zien jullie er zo droevig uit?"
De ene, die Kleopas heette, reageerde en
zei tegen Hem: "Bent U de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat hier deze dagen gebeurd is?"
Hij vroeg aan
hen: "Wat dan?"
En zij zeiden tegen Hem: "De dingen die te maken hebben met Jezus van Nazaret - Hij was een profeet,
krachtig in woord en daad voor God en het hele volk - hoe onze hoofdpriesters en leiders Hem hebben overgeleverd om de
doodstraf voor elkaar te krijgen en Hem hebben gekruisigd. Maar wij hoopten dat Hij het zou zijn die Israël zou
verlossen. Maar, afgezien van alles, is het al de derde dag sinds dat gebeurd is. Ook hebben enkele vrouwen uit onze groep
ons verbaasd. Zij zijn vroeg in de ochtend bij het graf geweest en toen zij zijn lichaam niet vonden, kwamen zij ons
vertellen dat zij een visioen van engelen hadden gezien, die zeiden dat Hij leeft. Sommigen van ons gingen naar het graf
en constateerden dat het zo was als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet."
Hij zei tegen hen: "O, wat
onverstandig en traag van hart zijn jullie om niet te geloven alles wat de profeten gesproken hebben. Moest de Gezalfde
dat niet allemaal lijden en zo in zijn glorie naar binnen gaan?" Hij begon bij Mozes en alle profeten, en legde hen uit
wat in al de Geschriften op Hem betrekking heeft.
Zij naderden het dorp waarheen ze op weg waren en Hij deed alsof Hij
verder zou gaan. Maar zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: "Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag is straks
voorbij." En Hij ging binnen om bij hen te blijven.
Het gebeurde toen Hij bij hen aan tafel was, dat Hij brood nam en er
een dankgebed voor uitsprak. Nadat Hij het gebroken had gaf Hij het hen. Hun ogen gingen open en zij herkenden Hem.
Hij verdween uit hun gezicht. Zij zeiden tegen elkaar: "Was het niet hartverwarmend toen Hij op de weg met ons sprak en de
Geschriften voor ons opende?" Nog dat zelfde uur stonden zij op en gingen terug naar Jeruzalem. Zij troffen de elf en hun
metgezellen bij elkaar aan. Zij zeiden: "De Heer is echt opgestaan en Simon heeft Hem gezien." Zij vertelden wat er op de
weg gebeurd was en hoe zij Hem herkend hadden bij het breken van het brood.
Verschijningen van Jezus: Lucas 24:36-53
Toen zij over deze dingen spraken stond Jezus zelf in hun midden en zei tegen hen: "Ik wens jullie vrede." Zij schrokken
en werden heel bang, want zij dachten dat zij een geest zagen. Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie zo van je stuk
gebracht en komen zulke gedachten bij jullie op? Kijk naar mijn handen en voeten, want Ik ben het zelf. Raak Mij aan en
kijk, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat Ik heb." Toen Hij dat zei, liet Hij hun zijn
handen en voeten zien. Toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verbaasden zei Hij tegen hen: "Hebben jullie
hier iets om te eten?" Zij gaven hem een portie gebakken vis en honingraat. Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij
zei tegen hen: "Dit heb Ik tegen jullie gezegd toen Ik nog bij jullie was, dat alles wat over Mij in de wet van Mozes, in
de Psalmen en in de Profeten geschreven staat in vervulling moest gaan." Toen opende Hij hun verstand zodat zij de
Geschriften begrepen. Hij zei tegen hen: "Zo staat het geschreven: De Gezalfde moest lijden en op de derde dag vanuit de
doden opstaan. In zijn naam moet een mentaliteitsverandering tot vergeving van zonden gepredikt worden aan alle volken, te
beginnen bij Jeruzalem. Jullie zullen getuigen zijn van deze dingen. Ik stuur naar jullie wat door de Vader beloofd is,
maar blijf in de stad Jeruzalem totdat jullie met kracht van boven versterkt zijn." Hij nam hen mee naar buiten tot bij
Bethanië en Hij strekte zijn handen naar boven en zegende hen. Terwijl Hij hen zegende, verliet Hij hen en werd in de
hemel opgenomen. Zij aanbaden Hem en keerden vol blijdschap naar Jeruzalem terug. Zij waren steeds in de tempel terwijl
zij God eerden en dankten.
De eerste verschijning (aan Maria): Johannes 20:11-18
Maria stond buiten bij het graf te huilen. En terwijl ze aan het huilen was, keek ze in het graf. Ze zag twee engelen in
het wit. Een ervan zat aan het hoofdeinde en de andere aan het voeteneinde op de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen
had. Ze zeiden tegen haar: "Mevrouw, waarom huilt u?"
Ze zei tegen hen: "Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet
waar ze Hem heengebracht hebben."
Nadat ze dat had gezegd, draaide ze zich om en zag Jezus daar staan, maar ze zag niet dat het Jezus was. Jezus zei tegen
haar: "Mevrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?"
Ze dacht dat het de tuinman was en zei tegen Hem: "Meneer, als U Hem hebt
weggedragen, zeg me dan waar U Hem hebt neergelegd, dan zal ik Hem wegdragen."
Jezus zei tegen haar: "Maria!"
Ze
keerde zich om en zei tegen Hem in het Hebreeuws: "Rabboeni", dat betekent "Meester"
Jezus zei tegen haar: "Raak Me niet
aan, want Ik ben nog niet omhoog gegaan naar mijn Vader. Ga naar mijn broers en zeg tegen hen: 'Ik ga omhoog naar mijn
Vader en jullie Vader en naar mijn God en jullie God.'"
Maria Magdalena ging naar de discipelen en vertelde hen dat ze de Here gezien had.
De verschijning aan de discipelen: Johannes 20:19-23
's Avonds op de eerste dag van de week, waren de leerlingen achter gesloten deuren, omdat ze bang waren voor de Joden.
Toen kwam Jezus en Hij stond te midden van hen en zei tegen hen: "Ik wens jullie vrede." Nadat Hij dat had gezegd, liet
Hij hen zijn handen en zijn zij zien. De leerlingen waren blij dat ze de Heer zagen. Jezus zei opnieuw tegen hen: "Ik wens jullie vrede.
Zoals de Vader Mij gestuurd heeft, stuur ook Ik jullie." Nadat Hij dit had gezegd, blies Hij en zei tegen hen: "Ontvang de
Heilige Geest. Als jullie iemand zijn zonden vergeven, zijn ze hem vergeven. Als jullie iemand zijn zonden toerekenen,
zijn ze hem toegerekend."
De verschijning aan Thomas: Johannes 20:24-29
Thomas, een van de twaalf, die Didymus wordt genoemd, was niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden tegen
hem: "We hebben de Heer gezien."
Maar hij zei tegen hen: "Als ik niet in zijn handen het litteken van de spijkers zie
en mijn vinger in het litteken van de spijkers steek en mijn hand in zijn zij steek, zal ik zeker niet geloven."
En na
acht dagen waren zijn leerlingen opnieuw binnenshuis samen met Thomas. En Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren en
stond te midden van hen en zei: "Ik wens jullie vrede." Daarna zei Hij tegen Thomas: "Breng je vinger hierheen en kijk
naar mijn handen en breng je hand en steek die in mijn zij en wees niet ongelovig, maar gelovig."
Thomas antwoordde
Hem: "Mijn Heer en mijn God!"
Jezus zei tegen hem: "Omdat je Mij hebt gezien, geloof je. Gelukkig zijn degenen die niet
zien maar wel geloven."
De verschijning aan het meer van Tiberias: Johannes 21:1-14
Hierna liet Jezus zich opnieuw aan zijn leerlingen zien bij het meer van Tiberias. Hij liet zich op deze manier zien: Simon
Petrus en Thomas, die Didymus wordt genoemd, en Nathanaël, die uit Kana in Galilea komt, en de zonen van Zebedeüs
en twee van de andere leerlingen waren bij elkaar. Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen."
Zij zeiden tegen hem:
"We gaan met je mee."
En ze gingen in de boot en vertrokken. En in die nacht vingen ze niets. Toen het ochtend was
geworden stond Jezus op de oever, maar de leerlingen hadden niet gezien dat het Jezus was. Toen zei Jezus tegen hen:
"Kinderen, hebben jullie iets om te eten?"
Ze antwoordden Hem: "Nee."
Hij zei tegen hen: "Gooi het net uit aan de
rechterkant van het schip en je zult het vinden."
Toen gooiden ze het uit en ze konden het niet meer binnenhalen door
de grote hoeveelheid vissen. De leerling waar Jezus veel van hield zei tegen Petrus: "Het is de Heer." Toen Simon Petrus
hoorde dat het de Heer was deed hij zijn mantel om, want hij was ongekleed, en sprong in het meer. De andere leerlingen
kwamen met het schip, want ze waren niet ver van het land, maar ongeveer honderd meter. En ze sleepten het net met de
vissen mee. Toen ze uitstapten op het land zagen ze brandende kolen liggen met daarop vis en brood.
Jezus zei tegen hen:
"Haal wat van de vissen die jullie net gevangen hebben." Simon Petrus stond op en hij trok het net op het land. Het was
vol met honderddrieënvijftig grote vissen. Hoewel het er zo veel waren, scheurde het net niet. Jezus zei tegen
hen: "Kom en eet."
Niemand van zijn leerlingen durfde Hem te vragen: "Wie bent U?" Ze wisten dat het de Heer was.
Jezus kwam en nam het brood en gaf het hen en dat deed Hij ook met de vissen. Dit was al de derde keer dat Jezus zich aan
zijn leerlingen had laten zien, nadat Hij uit de doden was opgestaan.
Overgenomen uit Project gratis Bijbelvertaling.
© 2006 - 2022 Jan Hengeveld.